
Jurisprudentie
AO1221
Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2004-02-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers210508
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2004-02-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers210508
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Kennelijk onredelijk ontslag. Werkgever hield zich niet aan de voorwaarde die CWI aan de toestemming tot opzegging had verbonden. Die voorwaarde was ten onrechte aan de toestemming verbonden. Kennelijke onredelijkheid niet aanwezig geacht.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie Haarlem
zaaknummer: 210508
datum vonnis: 26 november 2003
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM
in de zaak van:
[EISER],
te Den Haag,
hierna: [EISER],
gemachtigde C.T. Snijder,
--tegen--
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DPA NEDERLAND B.V.,
te Haarlem,
GEDAAGDE,
hierna: DPA,
gemachtigde mr. A. Müller.
1. Het verloop van de procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk-ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 21 juli 2003, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe-zen en op 10 september 2003 uitgesproken tussenvonnis en de daar-in ge-noemde stukken,
- de aantekeningen van de griffier van de ingevolge dat vonnis op 28 oktober 2003 gehouden comparitie van partijen.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast:
a. [EISER], geboren [geboortedatum], is op 1 november 1998 in dienst getreden van DPA. Zijn salaris bedroeg laatstelijk €2.575,22 bruto per maand, exclusief emolumenten.
b. DPA heeft het CWI toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [EISER] te mogen opzeggen wegens bedrijfseconomische redenen.
c. Het CWI heeft die toestemming verleend "onder voorwaarde, dat tot 26 weken na bekendmaking van deze toestemming geen werknemer in dienst wordt genomen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat hij degene voor wie hierbij toestemming tot opzegging wordt verleend, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voor-waarden te hervatten. Niet naleving van de gestelde voorwaarde heeft tot gevolg, dat de opzegging van de arbeidsverhouding wordt geacht zonder toestemming te zijn geschied."
d. Met gebruikmaking van die toestemming heeft DPA de arbeidsovereenkomst met [EISER] opgezegd met ingang van 1 maart 2003. DPA heeft [EISER] bij de beëin-diging van de overeenkomst gespecialiseerde begeleiding door een extern bureau of een vergoeding van €2.000,00 bruto aangeboden. [EISER] heeft voor de vergoeding gekozen. DPA heeft inmiddels €2.000,00 bruto uitbetaald.
e. In een aan DPA op 25 juli 2003 verleende toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met een andere werknemer van DPA heeft het CWI onder meer het volgende opgenomen:
"Het verbinden van de zogenaamde 26-weken clausule aan deze beslissing acht ik gelet op de afwijking van het reguliere anciënniteitprincipe die het gevolg is van de toepassing van Bijlage B feitelijk niet mogelijk en in de praktijk niet of nauwelijks controleerbaar."
3. De vordering
3.1 [EISER] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. voor recht zal verklaren dat het dienstverband tussen partijen na 1 maart 2003 is blijven voortbestaan, omdat er niet rechtsgeldig is opgezegd nu de door het CWI aan de ontslagvergunning gestelde voorwaarde ex artikel 4:5 van het Ontslagbe-sluit is overtreden;
b. DPA zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen het overeengekomen loon ad €2.575,22 bruto per maand, vermeerderd met
emolumenten, vanaf 1 maart 2003 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
c. DPA zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het sub b. gevorderde;
d. DPA zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele vol-doening over het sub (naar de kantonrechter begrijpt:) b. en c. gevorderde;
e. DPA zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen een vergoeding in verband met gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad €500,00 netto;
f. DPA zal veroordelen binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis [EI-SER] in staat te stellen zijn werkzaamheden als administrateur te hervatten met alle daarbij behorende bevoegdheden en faciliteiten op straffe van een dwangsom van €250,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of gedeelte daarvan dat DPA in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
g. DPA zal veroordelen in de proceskosten.
Subsidiair:
a. voor recht zal verklaren dat het dienstverband kennelijk onredelijk is opgezegd;
b. DPA zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen €53.624,75 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen schadevergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1BW;
c. DPA zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen een vergoeding in verband met gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad €500,00 netto;
d. DPA zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen de wettelijke rente over het sub b. en c. genoemde vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
e. DPA zal veroordelen in de proceskosten.
3.2 [EISER] heeft het volgende aan zijn vordering ten grond-slag gelegd:
DPA heeft de door het CWI gestelde voorwaarde aan de ontslagvergunning overtreden. Nadat het dienstverband met [EISER] was geëindigd, waren er vacatures beschikbaar waarvoor [EISER] uitermate geschikt was, maar die hem niet zijn voorgelegd door DPA.
Dit heeft tot gevolg dat de opzegging van het dienstverband dient te worden geacht te zijn geschied zonder toestemming. Om die reden is er nog immer sprake van een dienstverband tussen partijen.
Voor het geval het dienstverband per 1 maart 2003 op rechtsgeldige wijze is beëindigd, maakt [EISER] subsidiair aanspraak op een vergoeding van €53.624,75 bruto wegens kennelijk onredelijke beëindiging.
Deze vergoeding is gebaseerd op de kantonrechtersformule met correctiefactor C=2. Bij de berekening is rekening gehouden met de reeds betaalde vergoeding van €2.000,00 bruto. De gevolgen van het beëindigen van het dienstverband zijn voor [EISER] te ernstig in vergelijking met het belang van DPA bij de opzegging. Het is [EISER] niet gelukt een andere baan te vinden. De financiële positie van [EISER] is hierdoor aanzienlijk verslechterd aangezien hij met een WW-uitkering in zijn levensonderhoud moet voorzien.
4. Het verweer
DPA heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 DPA heeft allereerst aangevoerd dat de aan de ontslagvergunning verbonden voorwaarde abusievelijk is gesteld.
5.2 De kantonrechter deelt de visie van DPA dat de in de toestemming opgenomen voorwaarde tussen partijen geen gelding heeft. Dit blijkt reeds uit het standpunt van het CWI, zoals opgenomen in de beslissing van 25 juli 2003 van het CWI. Voorts wordt daarbij het volgende overwogen:
Tussen partijen staat vast dat op de hun rechtsverhouding Bijlage B bij het Ontslagbesluit van toepassing is nu DPA een uitzendorganisatie is. Dat brengt derhalve met zich dat ten aanzien van [EISER] een afwijkend regime geldt. Volgens de gestelde voorwaarde moet sprake zijn van werkzaamheden van dezelfde aard. Zoals DPA terecht heeft aangevoerd is zij in de uitzendsector afhankelijk van de mogelijkheden die de inlener heeft. Het ligt derhalve niet in de macht van DPA om ervoor te zorgen dat sprake is van werkzaamheden van dezelfde aard.
5.3 Het vorenstaande leidt ertoe dat de primaire vordering moet worden afgewezen.
5.4 Met betrekking tot de subsidiair gevorderde schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag overweegt de kantonrechter als volgt.
5.5 Door [EISER] is niet weersproken dat DPA ten gevolge van economische teruggang tot ontslag moest overgaan. Uit de stellingen van [EISER] volgt immers dat hij zich louter beroept op het feit dat DPA bij het ontslag onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen daarvan voor [EISER].
5.6 De kantonrechter is evenwel van oordeel dat het ontslag niet als kennelijk onredelijk is te beschouwen. Het moet immers gaan om een voor een ieder duidelijke onredelijkheid. Dat doet zich hier niet voor. Dat [EISER] reeds ouder was dan vijftig jaar toen hij bij DPA in dienst trad doet daar niet aan af. Hij moest immers met die leeftijd ook zelf rekening houden toen hij in dienst trad en zich realiseren dat hij bij ontslag wellicht moeilijk weer aan de slag zou kunnen komen.
Voorts heeft DPA onder de gegeven slechte economische omstandigheden voldoende rekening gehouden met de gevolgen voor [EISER] door hem begeleiding of een vergoeding aan te bieden. Uiteindelijk heeft [EISER] voor de vergoeding in geld gekozen. Indien hij die vergoeding niet toereikend achtte, had hij voor de externe begeleiding moeten kiezen.
5.7 Op grond van het vorenstaande zal daarom ook de subsidiaire vordering worden afgewezen.
6. De slotsom en kosten
De vordering wordt afgewezen. [EISER] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proces-kosten worden veroordeeld.
7. De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [EISER] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van DPA begroot op €1.090,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 november 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.